Nieuwsbericht toevoegen Overdenking toevoegen Agenda-item toevoegen

Ds. Van den Ham ‘een goed gesprek’

In het laatst verschenen kerkblad van de hervormde gemeente in de dorpskerk in Zevenhuizen schreef ds. Van den Ham het openingswoord. Luister, Israël: de HEER, onze God, de HEER is de enige! Heb de HEER, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw kracht. Houd de geboden die ik u vandaag opleg steeds in gedachten. Prent ze uw kinderen in en spreek er steeds over, thuis en onderweg, als u naar bed gaat en als u opstaat. Deuteronomium 6 : 4 - 7.

Je kinderen Gods geboden inprenten? Dat is toch niet meer van deze tijd? Dingen uit je hoofd leren – wat heb je daar nou aan? Tsja – misschien is het toch niet helemaal onbelangrijk. Ik dacht terug aan een bezoekje dat ik een tijdje geleden aan een gemeentelid bracht. Nee, hij komt niet uit Zevenhuizen en het gaat ook niet over de Zevenster, maar het had ook daar kunnen gebeuren. Hij zat al een hele tijd op de gesloten afdeling van het verpleeghuis. ”U hoeft er niet heen te gaan hoor”, had zijn zoon door de telefoon tegen me gezegd. “Hij kent u toch niet. Dus u hebt er niets aan.” Toch liet het me niet los. Want ik begrijp heus wel dat je voor iemand die dement is, geen ‘leraar’ meer kunt zijn. Maar ‘herder’ – dat blijf je toch, ook als iemand niet langer in staat is om je te herkennen of te begrijpen? Het liet me niet los. En zo vond ik mezelf terug op de gesloten afdeling van een verpleeghuis.

Om een bezoek te brengen dat in de ogen van de familie overbodig was. “U hebt er niets aan…” De man die ik bezocht zat in zijn vertrouwde stoel op zijn kamer. Aan de stoel was te zien dat hij er elke dag in zat. Zwijgend en onbeweeglijk. Met ogen die niets leken te zien. Ik weet niet of hij mij opmerkte, toen ik bij hem kwam zitten. Hij beantwoordde mijn begroeting niet. Ik pakte zijn hand vast. Langzaam draaide hij zijn hoofd in mijn richting. Wat kon ik eigenlijk tegen hem zeggen? Ik besloot enkele woorden uit een berijmde Psalm voor te dragen. Ja, uit de oude berijming. Die had hij immers in zijn jonge jaren geleerd. “Want God de Heer, zo goed, zo mild…” Het duurde even – en toen leek er iets licht in zijn ogen te komen. Hij draaide zich iets verder naar me toe. En hij vulde het aan. “… is ’t allen tijd een zon en schild…”. Daar bleef het bij. Zijn hoofd draaide weer terug. “Je hebt er niets aan”, had zijn zoon tegen me gezegd. Zou hij iets aan mij hebben gehad? Even kwam bij hem boven wat er in zijn ziel lag opgeslagen. Woorden die hem – zoals Deuteronomium 6 dat noemt – ingeprent zijn. Woorden om op te teren. Woorden die hem bijgebleven zijn. En die bij hem gebleven zijn. Ik heb met hem en voor hem gebeden. Of hij het begrepen heeft? Wie weet… En ik ben naar huis gegaan, dankbaar voor een goed gesprek.

Naar het overzicht