Ds. Van Vreeswijk ‘Al wie de wil Gods doet, die is mijn broeder en zuster en moeder.’
‘Ik vraag me weleens af van wie jij er eentje ben’, zei een moeder tegen haar zoon die andere wegen ging dan zij wenste. ‘Ik ken je niet meer. Van wie ben je er eigenlijk één?’ Hij werd niet begrepen. Jezus. Zijn levensinvulling, het wordt niet gedeeld, niet begrepen door zijn moeder. Niet door zijn halfbroers en ook niet door zijn halfzussen. En mogelijkerwijs hebben ze weleens tegen elkaar gezegd, ‘Van wie is Hij er eigenlijk één? Ik snap niet waar Hij mee bezig is.’ ‘Hij ging terug naar huis, en weer verzamelde zich een menigte, zodat ze zelfs niet de kans kregen om te gaan eten.’ ‘Toen zijn verwanten hiervan hoorden, gingen ze op weg om hem, desnoods onder dwang, mee te nemen, want volgens hen had hij zijn verstand verloren.’
Zijn verwanten, zeer waarschijnlijk zijn het zijn directe familieleden geweest. Zij komen bij Jezus aan, vastbesloten om in te grijpen. Er staat een woord voor ‘mee nemen’, dat heel agressief is. Losrukken uit de massa. Vasthouden voor jezelf, zo zou je het ook kunnen vertalen. Annexeren. Het is mijn Jezus. Mijn Jezus. ‘We gaan Hem halen.’ ‘Hij is zijn verstand verloren.’ Welke macht beweegt Hem eigenlijk? Dat hoor je ze denken. Van wie is hij er één? Van ons in ieder geval niet, dit is niet normaal. Uit deze wereld moet onze broer, onze zoon zo snel mogelijk weggehaald worden. Zo groot is de schaamte van de familie. ‘Er zat een groot aantal mensen om Jezus heen, en die zeiden tegen hem: ‘Uw moeder en uw broers staan buiten en zoeken u.’ Jezus reageert, ‘Wie mijn moeder en broeders zijn? En rondziende over degenen, die in een kring rondom Hem zaten, zeide Hij: Zie, mijn moeder en mijn broeders. Al wie de wil Gods doet, die is mijn broeder en zuster en moeder.
Boven de bloedverwantschap zet Jezus de geestverwantschap. Degene die in zijn kring verkeren beschouwt hij als zijn broeders en zusters. Familiebanden zijn niet bepalend daarin. Maar dat betekent niet dat familiebanden in de weg hoeven te staan. ‘Staan ze buiten? Laat ze binnen! Laat ze binnentreden in een kring die breder en dieper gaat dan de kring van het gezin’. Al wie de wil Gods doet, die is mijn broeder en zuster en moeder.’ Wat dat is: de wil van God doen? Want dat is toch ook voor ons de vraag, in dit gedeelte. Nou, het verbaast ons niet als mensen dan direct aan de geboden van God gaan denken. De wil van God doen dat is naar Zijn geboden leven. Maar dat is hier niet het eigenlijke. Daar gaat het hier niet om. Wat doen die mensen rondom Jezus? Wel ze bevinden zich in de buurt van Jezus. Dat is dus de wil van God doen: in Zijn nabijheid willen zijn. En Hem niet afschilderen als een bezetene integendeel. Maar Hem erkennen als je Heer en Heiland, als je heelmeester. Bij wie je met al je zorgen, je moeite, je gebreken, je bindingen kan komen. Dat is de wil van God doen.
‘Van wie ben jij er één?’ Ja, je hebt mensen die zich voor een familielid schamen. De familie van Jezus schaamde zich voor hem ze zagen hem als een bezetene. Maar anderen zochten en zoeken bij hem hun heil. En Jezus? Hij schaamt zich er niet voor om hen broeders en zusters te noemen. ‘Van wie ben jij er één?’ ‘Kom in de kring’, zegt de HERE Jezus vanochtend. ‘Al wie de wil Gods doet, die is mijn broeder en zuster en moeder.’